Menselijke relaties kunnen een bron zijn van groot genoegen én van diepe pijn. Van opperste geluk tot onnoembaar leed. Dit geldt voor privérelaties (partners, vrienden, familieleden, et cetera) en voor werkrelaties (collega’s, leidinggevenden, klanten, opdrachtgevers en voor het onderwijs ook leerlingen en hun ouders).In deze blog besteed ik aandacht aan de volgende vragen:
Hoe geven mensen vorm aan hun relaties? Welke kenmerken zien we hierin? Wat is het effect van deze kenmerken op de kwaliteit van de relatie en het welbevinden van de beide mensen in deze relatie?

Twee begrippen kunnen ons hierbij helpen:
1. Symbiose. Symbiose is een begrip uit de biologie en betekent letterlijk ‘samenleven’. Wanneer twee mensen een symbiotische relatie hebben, betekent het dat zij niet zonder elkaar kunnen. Dat ze van elkaar afhankelijk zijn.
2. Autonomie. Autonoom zijn betekent letterlijk op eigen benen staan, zichzelf de eigen regels en wetten opleggen. Het betekent ook: vrij van externe bemoeienis.

Mensen zijn sociale wezens, ze kunnen niet zonder andere mensen. In mensen is er een sterke behoefte om contact te maken met andere mensen, zich aan hen te hechten en met hen een relatie aan te gaan. De (neiging tot) symbiose is dan ook begrijpelijk en noodzakelijk.

Mensen hebben ook een sterke behoefte om zichzelf te zijn; zichzelf te verwerkelijken. Om eigen beslissingen te nemen en zich te onderscheiden van andere mensen. Om eigenheid te tonen. De (neiging tot) autonomie is dan ook begrijpelijk en noodzakelijk.

Symbiose is op zich dus een neutraal begrip. Symbiose kan echter ook verstikkend zijn. Wanneer je geen stap kunt zetten zonder de ander, geen eigen leven kunt leiden, zonder dat de ander je daar toestemming voor moet geven, dan kom je in de knel. De relatie wordt verstoord.

Ook autonomie is op zich een neutraal begrip. Wanneer iemand de autonomie echter vormgeeft door te vinden dat ie geen rekening hoeft te houden met de ander, dat ie de ander niet nodig heeft, dan verstoort dit ook de relatie.

Voorbeeld:
In het MT van een kleine VO-school bestaande uit een directeur en twee adjuncten vormen de adjuncten een bondje met elkaar en leven in onmin met de directeur. Ze zijn vaak samen te vinden, smoezen dan met elkaar en zijn het meestal niet eens met de directeur tijdens hun werkoverleg. De directeur op zijn beurt probeert hen mee te nemen in zijn beleidsplannen, maar voelt zich tegengewerkt. Hij betrekt hen dan ook vaak al niet meer in beslissingen die hij neemt. In de onderlaag wordt een strijd gevoerd over wie de macht heeft. Beide ‘partijen’  voelen zich slachtoffer van het gedrag van de andere partij. Dit wordt echter niet besproken.

We zien in dit voorbeeld de autonomie vooral vormgegeven in de relatie tussen de directeur aan de ene kant en de twee adjuncten aan de andere kant. De symbiose zien we meer in de relatie tussen de adjuncten onderling. Het zal duidelijk zijn dat in dit geval de samenwerking tussen deze drie MT-leden ernstig belemmerd wordt door de aard van de symbiose en van de autonomie.

Het thema dat in dit voorbeeld wordt besproken is systemisch van aard. Het beschrijft een MT als systeem, met daarin dynamieken van insluiten en uitsluiten, van daderschap en slachtofferschap, van macht en onmacht. De systemische blik (met daaraan gekoppeld de aandacht voor dynamieken tussen de delen van het systeem) is een uitermate waardevol instrument voor trainers, coaches en organisatieadviseurs. Met deze blik en handelswijze kan zicht gegeven worden op de onderlinge betrekkingen van de MT-leden en waar deze functioneel of niet functioneel zijn.

Franz Ruppert onderscheidt in zijn boek Symbiose en autonomie (Ruppert, 2010) constructieve en destructieve vormen van zowel symbiose als autonomie. Hierbij raken constructieve symbiose en constructieve autonomie aan elkaar. In schema:

Het zal duidelijk zijn dat in het voorbeeld de symbiose van de twee adjuncten destructief van aard is (waar de een is, is de ander ook, in alles zijn ze het met elkaar eens). Ook de (autonome) houding van de directeur en van de twee adjuncten samen is destructief. Er is geen sprake van echt contact, integendeel: men zet zich tegen elkaar af. De effectiviteit van het MT komt hierdoor onder druk te staan.

De vraag in het voorbeeld is dan ook: hoe kunnen deze drie mensen de constructieve vorm van zowel de symbiose als de autonomie vinden? Hoe kunnen de adjuncten en de directeur werkelijk met elkaar in contact komen, gaan samenwerken en tegelijkertijd hun autonomie bewaken? En ook: hoe kunnen de twee adjuncten leren om naast elkaar te opereren, hun eigenheid te ontdekken en op eigen benen te staan, zonder dat dit hun samenwerking schaadt?

In het Engels kent men de begrippen ‘dependant’ (afhankelijk), ‘independant’ (onafhankelijk) en ‘interdependant’ (daar heeft het Nederlands geen goede vertaling voor; iets als ‘tussenafhankelijk’). Waar symbiose en autonomie in hun constructieve vorm samenvallen, is er sprake van ‘interdependancy’. Het is het besef dat je wederzijds van elkaar afhankelijk bent en dat ieder tegelijkertijd ook op eigen benen staat.

In de trainingen, coaching en teamcoaching zoals wij die geven, en ook in de opstellingendagen die wij regelmatig verzorgen, helpen we deelnemers deze destructieve vormen van autonomie en symbiose achter zich te laten en de constructieve vormen op te zoeken.

Henk Galenkamp
Jeannette Schut

Bureau Galenkamp&Schut

Literatuur:

Ruppert, Franz (2010). Symbiose en autonomie. Een weg uit symbiosetrauma en destructieve afhankelijkheid. Traumaopstellingen als nieuwe benadering. Uitgeverij Akasha, Eeserveen